Zo’n tred van Afrikaanse met een vaas
op ’t hoofd, maar zonder vaas dan;
Jij weet je heupen ook zo strak te houden.
Het rijzige in je pas, het voert me mee
naar een plek met loom geneigde palmen.
Je buigt je als een knipmes, maar dan wel
een mes van soepel en synthetisch rubber,
over de drinkput, in mijn geest.
De late zon verhult zich als een sluier
van wolken die verlegen naar je blozen.
In ’t firmament van domme evolutie
ben jij een god, een god die ’t liefste toont
genadeloze gratie;
Nee, meer een engel dus,
streng en rechtvaardig, als dat heten moet.
Ik kniel, ik bid, ik huiver aan je voeten.
Wees streng, wees onrechtvaardig mijnentweeg.
Vanaf het eerst was plaats voor de slavin,
ik ben haar sinds mijn vroegste denken.
Put uit mijn drinkput alles wat je wenst;
les toch je dorst, maar liefste,
kijk me daarbij aan.
Muriël