Pijlen door me heen
Gaat energie van ooit…
En raakt het snaren
Als toen ik, druipend van het zweet,
De pyramides liet, en deed
Alsof ze er niet waren,
En eenzaam met het zand
Dat in mijn ogen blies
Ik hem daar zag…
En voelde verre van bezwaren;
Geen vrouw, geen leeuwin, hij is een man alleen.
En nu ik hier zit
Voel ik een hand die niet verbrokkeld lijkt
Door tijd, maar in de warmte hier en nu
Me koestert en me gek mag maken,
Wat zo’n stuk steen in de woestijn toch nimmer kan:
Dat was een beeltenis, een plan,
Hij ’t vurige vlees dat aan mijn lijf kan raken.
Ik voel zijn geest in connectie met de mijne
Door tranen in mijn wimpers,
Zijn zilte lippen, door het zand bestoven,
Tergen zo teer mijn plakkerige huid
En dwingen er mijn wildste dampen uit.
Mijn diepste eer laat ik door hem beroven.
prachtig weer gegeven